Oboe d’amore, Johann Heinrich Eichentopf, Leipzig, ca 1730, inv. 0971
Oboe d’amore (detail merk), Johann Heinrich Eichentopf, Leipzig, ca 1730, inv. 0971
Dubbelriet voor oboe d'amore, Marcel Ponseele, Brussel, 2022, inv. 2022.0167.001
Dubbelriet voor oboe d'amore (detail opening), Marcel Ponseele, Brussel, 2022, inv. 2022.0167.001
Een nieuw riet (inv. 2022.0167.001) voor een oude oboe d’amore (inv. 0971)
Een oboe d’amore – of hautbois d’amour, vrij vertaald liefdeshobo – uit de MIM-collectie was zijn dubbelriet al lang kwijt. Het riet, essentieel voor het produceren van geluid, raakte al kort na het verwerven van het instrument in 1883 kwijt. Jammer genoeg komt het wel vaker voor dat blaasinstrumenten een riet of mondstuk missen. Deze kleine, afneembare en breekbare onderdelen zijn vaak meermaals vervangen door de muzikanten zelf en kunnen in de loop van de geschiedenis van het instrument immers makkelijke kwijt raken.
Om het publiek een correcte lezing van een tentoongesteld object te geven, verdient het de voorkeur om het met al zijn attributen te tonen. Dit is natuurlijk niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld vanwege de staat van een bepaald instrument of een gebrek aan betrouwbare kennis. Een object kan dan worden gepresenteerd zonder meer. In dit geval is besloten om de oboe d’amore van Johann Heinrich Eichentopf uit het tweede kwart van de 18e eeuw opnieuw te voorzien van een dubbelriet. Het werd gemaakt zoals in die tijd, met riet, messing, linnen draad en bijenwas. Marcel Ponseele en Stefaan Verdegem, twee muzikanten die gespecialiseerd zijn in historische hobo’s, bundelden hun krachten en kennis om dit ouderwetse riet te maken in het restauratie-atelier van het MIM. Marcel maakt zelf ook hobo’s in zijn eigen atelier, samen met zijn broer Francis. Stefaan heeft naast zijn activiteiten als docent en concertist een catalogus gemaakt van de hobo’s in het MIM (http://brusselsmimoboecollection.kcb.be/).
Een dubbelriet voor een hobo maken lukt enkel met de juiste materialen, het juiste gereedschap en vooral de nodige kennis en een beetje geduld. Het is gebruikelijk dat hoboïsten, ook als ze op een moderne hobo spelen, hun eigen rieten maken. Toch is het maken van een historisch riet, zonder de hulp van machines, heel erg ambachtelijk. We beschrijven hieronder de belangrijkste stappen die te zien zijn in de film die in het restauratieatelier van het MIM werd gemaakt.
Eerst wordt een conisch metalen buisje gemaakt dat het riet vasthoudt en dat in het instrument wordt gestoken. Dit buisje is een stukje messingplaat van 0.4 millimeter dat rond een mandrijn gewikkeld wordt. Het riet zelf wordt gesneden, uitgestoken en geschraapt uit een rietstengel met een diameter van 15 millimeter. Om te vermijden dat het breekt en om het makkelijker te bewerken wordt het vochtig gemaakt.
Een linnen draad wordt om het buisje gewikkeld en het riet wordt er dan aan vastgemaakt met een draad, bedekt met bijenwas. Het riet wordt dan verder geschraapt en op de juiste lengte gesneden zodat de randen goed tegen elkaar kunnen trillen, volgens het principe van het dubbelriet. Dit principe geldt voor alle soorten hobo’s, klassieke en traditionele, maar bijvoorbeeld ook voor fagotten en heel wat doedelzakken. Door het riet uit te proberen op een instrument kan uitgemaakt worden of het werk goed is gedaan. Het dubbelriet zal vervolgens in de vitrine worden geplaatst bij het instrument waarvoor het gemaakt is.
De oboe d’amore is langer dan de ‘gewone’ hobo en is een terts lager gestemd, in A. Hij heeft een conische boring en een dubbel riet. Hij is te herkennen aan zijn typische bol- of peervormige beker, bekend als de Liebesfuss of liefdesbeker, hoewel hij ook vaak een gewone, wijder uitlopende beker kan hebben. Zijn timbre is zachter dan dat van de gewone hobo, zowel warm als melancholisch, en zijn geluid wordt daarom geassocieerd met het woord ‘liefde’.
In de eerste helft van de achttiende eeuw was het instrument erg populair in de Duitstalige landen. Johann Sebastian Bach schreef verschillende mooie werken voor het instrument, net als andere componisten zoals Christoph Graupner en Georg Philipp Telemann. Toen de smaak veranderde (of was het omdat liefde maar zo lang duurt?) raakte de oboe d’amore in de jaren 1740 uit de mode en aan het eind van de eeuw was hij praktisch verdwenen. Pas aan het einde van de romantiek en de herontdekking van Bachs werken werd het instrument opnieuw opgepikt. Het werd vervolgens gemoderniseerd, voorzien van extra kleppen en regelmatig geïntegreerd in symfonische orkesten. Victor-Charles Mahillon (1841-1924), de eerste conservator van het MIM, speelde een belangrijke rol in de heropleving van het instrument. Het was dus met kennis van zaken dat hij dit instrument kocht in 1883.
We wensen je veel plezier bij het (her)ontdekken van het instrument en het riet, in de vitrine op verdieping +1 van het museum, en in de film hieronder.
Tekst: Géry Dumoulin
Bibliografie
S. Verdegem, "Fétis, Gevaert, Mahillon and the Oboe d'Amore", The Galpin Society Journal, vol. 68 (maart 2015), pp. 75-120.
G. Burgess, The Oboe, New Haven, Londres, Yale University Press, 2004.
B. Haynes, The Eloquent Oboe: A History of the Hautboy from 1640 to 1760, Oxford, Oxford University Press, 2001.