Anton Walter werd geboren in 1752 in Neuhausen, bij Stuttgart. In de jaren 1780 ging hij zich installeren als orgel- en instrumentenbouwer in de muzikale hoofdstad van Europa, Wenen. In die tijd had de piano de bovenhand genomen boven het klavecimbel en was Wenen een belangrijk centrum voor de pianobouw. Walters zaak maakte een steile opgang. In een brief van december 1790 vroeg hij om de titel "Kays. Königl. Hof Orgel und Instrumentenbauer" te mogen dragen. Dankzij de steun van prins Franz Xaver Rosenberg, opperkamerheer van Leopold II, werd zijn aanvraag officieel goedgekeurd in een decreet van 17 december 1790. In 1791 werd hij ook Weens burger. Vanaf de eeuwwisseling kwam zijn schoonzoon, Joseph Schöffstoß in de zaak, en signeerden zij hun instrumenten "Anton Walter und Sohn". Hun onderneming bleef goed draaien. In 1790 werkten er 14 bouwers, in 1804 al 20. Walter hoorde inmiddels bij de onbetwiste leiders van het vak. Hij stierf op 11 april 1826, twee jaar na zijn schoonzoon. Er was geen opvolger.
Anton Walter was goed gekend bij artistocratie en musici. Dat blijkt uit zijn klantenlijst. Het hof had vier pianofortes van hem. Mozart klopte bij hem aan in 1782, hoewel die een grote bewondering had voor Johann Andreas Stein, bouwer in Augsburg. Beethoven heeft verschillende piano's gehad, waaronder een Walter. Carl Czerny speelde op dat instrument bij zijn grote leermeester toen hij zes was. Later zou Czerny Beethovens Walter-piano weer oproepen in zijn Souvenirs.
Walter was een erg productief bouwer, hij moet ongeveer duizend instrumenten gemaakt hebben. Toch zijn er maar veertig exemplaren bewaard. Mozarts instrument wordt bewaard in zijn huis in Salzburg. Andere bewaarde pianofortes worden geprezen om hun mooie klank. De kopie van het MIM werd gebouwd naar een instrument uit de collectie van professor Wolfgang Gamerith uit Oberschützen in Oostenrijk. Dit originele instrument werd gebouwd omstreeks 1800 en staat waarschijnlijk dichter bij het instrument van Beethoven dan bij dat van Mozart, dat twintig jaar ouder is.
Het instrument dat Robert Brown bouwde wijkt alleen af van het origineel in enkele decoratieve elementen, zoals de bekleding van het meubel en de toetsen. Brown koos ervoor om de kist te bekleden met notelaar-fineer, terwijl het origineel afgewerkt is met acajou, en het oplegwerk van de witte toetsen is in been, in plaats van in ivoor. De kopie heeft dezelfde Prellzungenmechanik als het origineel. Dit type mechaniek is kenmerkend voor de Weense school. Het bereik gaat over vijf octaven en een secunde, van fa tot sol, en er zijn twee kniehendels, een voor het forte-register, een andere voor de Pianozug of céleste. Deze laatste doet een balkje vooruitschuiven waardoor stukjes stof tussen hamers en snaren worden gebracht.
Robert Brown werd geboren in 1954 in Nottingham. Toen hij 13 was, emigreerde hij met zijn ouders naar Nieuw-Zeeland. Daar volgde hij naast het dagonderwijs ook muziekles aan de universiteit van Auckland. In 1977 ging hij in de leer bij orgelbouwer Patrick Collon in Brussel. Daarna heeft hij in twee Franse ateliers gewerkt die gespecialiseerd zijn in de restauratie van historische instrumenten. Sinds 1985 heeft hij zijn eigen atelier in de buurt van Salzburg, waar hij instrumenten bouwt en restaureert. Hij werkt aan verschillende collectiestukken uit musea en bouwt nieuwe instrumenten voor bekende musici, conservatoria en musea.
Tekst: Pascale Vandervellen