Op 11 januari 1992 werd het Muziekinstrumentenmuseum van Brussel - kortweg MIM - als vierde departement toegevoegd aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Bij Koninklijk Besluit erkende de Belgische staat het wetenschappelijke karakter van de instelling en splitste ze op in twee afdelingen : de sectie oude muziek en de sectie moderne (19e en 20e eeuw) en traditionele muziek. Het Instrumentenmuseum - zoals het toen heette - werd evenwel al opgericht op 1 februari 1877, als afdeling van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Het had een didactische bedoeling : de studenten in contact brengen met historische instrumenten.
Oprichting van het Instrumentenmuseum
Op 11 januari 1992 werd het Muziekinstrumentenmuseum van Brussel - kortweg MIM - als vierde departement toegevoegd aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Bij Koninklijk Besluit erkende de Belgische staat het wetenschappelijke karakter van de instelling en splitste ze op in twee afdelingen : de sectie oude muziek en de sectie moderne (19e en 20e eeuw) en traditionele muziek.
Het Instrumentenmuseum - zoals het toen heette - werd evenwel al opgericht op 1 februari 1877, als afdeling van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Het had een didactische bedoeling: de...
Op 11 januari 1992 werd het Muziekinstrumentenmuseum van Brussel - kortweg MIM - als vierde departement toegevoegd aan de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Bij Koninklijk Besluit erkende de Belgische staat het wetenschappelijke karakter van de instelling en splitste ze op in twee afdelingen : de sectie oude muziek en de sectie moderne (19e en 20e eeuw) en traditionele muziek.
Het Instrumentenmuseum - zoals het toen heette - werd evenwel al opgericht op 1 februari 1877, als afdeling van het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Het had een didactische bedoeling: de studenten in contact brengen met historische instrumenten.
Twee collecties vormden de basis van het Instrumentenmuseum. Enerzijds was er de verzameling van de befaamde Belgische musicoloog François-Joseph Fétis (1784-1871), die in 1872 werd aangekocht door de Belgische staat en die bewaard werd in het Koninklijk Muziekconservatorium, waarvan Fétis trouwens de eerste directeur was. Daarnaast was er een verzameling van een honderdtal Indische instrumenten, die in 1876 door radjah Sourindro Mohun Tagore (1840-1914) geschonken werd aan koning Leopold.
Victor-Charles Mahillon
De eerste conservator, Victor-Charles Mahillon (1841-1924), bouwde deze twee collecties uit tot een van de rijkste verzamelingen van de wereld.
Tussen 1880 en 1922 maakte Mahillon een monumentale catalogus van de collectie van het museum. Dit werk bevat tevens de vier versies van zijn Essai de classification méthodique de tous les instruments anciens et modernes, dat als basis diende voor de classificatie van E.M. von Hornbostel en C. Sachs, die nu nog altijd gebruikt wordt.
In 1877 stichtte Mahillon een restauratie-atelier in het museum. Hij nam een werkman van zijn fabriek in dienst...
De eerste conservator, Victor-Charles Mahillon (1841-1924), bouwde deze twee collecties uit tot een van de rijkste verzamelingen van de wereld.
Tussen 1880 en 1922 maakte Mahillon een monumentale catalogus van de collectie van het museum. Dit werk bevat tevens de vier versies van zijn Essai de classification méthodique de tous les instruments anciens et modernes, dat als basis diende voor de classificatie van E.M. von Hornbostel en C. Sachs, die nu nog altijd gebruikt wordt.
In 1877 stichtte Mahillon een restauratie-atelier in het museum. Hij nam een werkman van zijn fabriek in dienst, Franz de Vestibule. Die moest niet alleen de beschadigde stukken restaureren, maar ook instrumenten uit andere openbare verzamelingen nabouwen. In sommige gevallen heeft de kopie het oorspronkelijke instrument overleefd.
In de jaren 1880 organiseerde de opvolger van Fétis aan het Brusselse conservatorium, François-Auguste Gevaert, historische concerten op oude instrumenten of kopiëen ervan. Deze concerten werden uitgevoerd door professoren en studenten van het conservatorium. In Brussel en Londen genoten ze op het einde van de 19e eeuw heel wat succes.
Mahillon slaagde erin om de verzameling aanzienlijk uit te breiden. Hij deed onder meer een beroep op mecenassen en omringde zich met erudiete amateurs, die zich mettertijd ontpopten tot vrijgevige donateurs. Hij onderhield eveneens vriendschappelijke relaties met Belgische diplomaten in het buitenland.
Bij de dood van Mahillon in 1924 bezat het MIM 3666 stukken, waaronder 3177 muziekinstrumenten. Mahillon was zelf een verzamelaar, een bouwer van koperblaasinstrumenten en een erkend akoesticus, en hij wijdde zich naarstig aan zijn taak als conservator, hoewel dat slechts een eretitel was. Dankzij zijn inzet en relaties verwierf het museum snel internationale faam, niet alleen door de omvang en de diversiteit van de collectie, maar ook omdat de bijeengebrachte stukken van hoge kwaliteit waren en vaak zeldzaam.
De collecties van na Mahillon tot op heden...
Na de Eerste Wereldoorlog werden schenkers en mecenassen steeds zeldzamer. Van 1924 tot 1968 werd nauwelijks een duizendtal instrumenten aangekocht. De conservators die Ernest Closson (van 1924 tot 1936) opvolgden, zoals zijn zoon Herman (van 1936 tot 1945) en René Lyr (van 1945 tot 1957) konden niets anders doen dan de bestaande verzameling bewaren. En zelfs daarvoor was het budget dat aan het museum werd toegekend ontoereikend.
Met de komst van Roger Bragard (1903-1985), conservator van 1957 tot 1968, verbeterde de situatie enigszins. Bragard was een eminent latinist die via zijn grote...
Na de Eerste Wereldoorlog werden schenkers en mecenassen steeds zeldzamer. Van 1924 tot 1968 werd nauwelijks een duizendtal instrumenten aangekocht. De conservators die Ernest Closson (van 1924 tot 1936) opvolgden, zoals zijn zoon Herman (van 1936 tot 1945) en René Lyr (van 1945 tot 1957) konden niets anders doen dan de bestaande verzameling bewaren. En zelfs daarvoor was het budget dat aan het museum werd toegekend ontoereikend.
Met de komst van Roger Bragard (1903-1985), conservator van 1957 tot 1968, verbeterde de situatie enigszins. Bragard was een eminent latinist die via zijn grote interesse voor de oude muziektraktaten bij de musicologie was terechtgekomen. Hij slaagde erin de aandacht te trekken van het toenmalige Ministerie van Cultuur en in het bijzonder van Sara Huysmans. Het budget werd opgetrokken en zo konden de tentoonstellingszalen heringericht worden, werden er gidsen en wetenschappelijk personeel aangeworven en konden er concerten van oude muziek georganiseerd worden op authentieke instrumenten of op reconstructies.
De inspanningen van Roger Bragard werden voortgezet door René De Maeyer (van 1968 tot 1989), die zich omringde met een tiental wetenschappelijke medewerkers, elk gespecialiseerd in de verschillende domeinen van de organologie. Nicolas Meeùs was waarnemend conservator van 1989 tot 1994. Hij legde de basis voor de verhuizing naar het Old England-complex. Onder de leiding van de Malou Haine kreeg de inrichting van het nieuwe museum vorm. De huidige Algemeen Directeur van de KMKG - waarvan het MIM deel uitmaakt - is Géraldine David.